Bewegingsonderwijs op de basisschool: wie pakt het aan?
Het bewegingsonderwijs behoort tot de verplichte vakken in het primaire onderwijs. “Scholen zijn verder vrij om binnen dit wettelijke kader het bewegingsonderwijs programma invulling te geven, bijvoorbeeld hoe ze invulling geven aan het aantal uur bewegingsonderwijs” (VWS Beleidsbrief sport, 2011). Dit citaat uit de beleidsbrief geeft in het kort aan in welk spanningsveld basisscholen zich bevinden: bewegingsonderwijs is verplicht, maar de overheid geeft verder geen nadere aanduiding hoe dit onderwijs moet worden gegeven. Tegelijkertijd heeft het kabinet als ambitie geformuleerd dat er meer uren bewegingsonderwijs op basisscholen zouden moeten worden gegeven, liefst drie uur per week.
Uit de nulmeting die het Mulier Instituut in 2013 deed naar de stand van zaken van het bewegingsonderwijs in het primair onderwijs, bleek dat maar vijf procent van alle basisscholen die drie uur les per week realiseert en dat een kwart niet verder komt dan één les per week. In samenspraak met de PO-Raad lanceerde de staatssecretaris afgelopen januari het Plan van aanpak bewegingsonderwijs dat als belangrijke doelstelling heeft dat in 2017 alle basisscholen tenminste twee uur bewegingsonderwijs per week geven door daartoe bevoegde leerkrachten. Er zou veel voor te zeggen zijn dat vakleerkrachten deze lessen verzorgen, omdat er een reeks aanwijzingen is dat dit de kwaliteit van het onderwijs ten goede komt.
Wil het Plan van aanpak enigszins slagen, dan is inzicht nuttig waarom de basisscholen maar één uur gym geven en daarbij geen vakleerkrachten betrekken. De uitkomsten van de 0-meting wijzen erop dat directie en bestuur veelal (60%) beslissen over de formatie en het aanstellen van vakleerkrachten. Maar welke factoren spelen nu in dit proces mee? Verschillende recente onderzoeken geven meer inzicht in het proces van besluitvorming over het gymonderwijs.
Beslissen over het gymonderwijs
Te Rietstap en Mikx (2014) onderzochten in Nijmegen 30 basisscholen die zij in drie groepen indeelden ten aanzien van bewegen en sport op school. Daarbij hanteerden ze de criteria die Stuij c.s. (2011) introduceerden bij het onderzoek School, bewegen en sport voor het actieve schoolbeleid: aanbod, beleid, prioriteit, accommodatie, financiële middelen. Scholen met minder actief beleid hebben niet alleen minder naschoolse sport, maar ook minder vakleerkrachten en aan de betrokkenheid van en samenwerking met groepsleerkrachten bij gym, wordt duidelijk minder aandacht besteed. Te Rietstap en Mikx viel op dat directeuren zich laten beïnvloeden door hun medewerkers: enthousiaste medewerkers maken dat directeuren meer inzetten op gym en bewegen. Vooral de aanwezigheid van een vakleerkracht heeft dat effect. Maar uiteindelijk is motivatie van alle leerkrachten belangrijk. Blijkbaar zijn directie en bestuur wel gevoelig voor de opstelling van andere belanghebbenden.
In het kader van hun afstudeeronderzoek gingen ook drie masterstudenten afzonderlijk aan de slag met het vraagstuk wat bepalend is bij de besluitvorming over het vakonderwijs, zowel bij het primair als bij het voortgezet onderwijs. De onderzoekers spraken met de directeuren en schoolhoofden die een sleutelrol lijken te spelen in de besluitvorming.
Opvallend is dat de drie onderzoekers voornamelijk kwalitatief onderzoek deden en allemaal teruggrijpen op een analysemodel van Houlihan en Green (2006), die wijzen op vier cruciale factoren in het beleidsproces op scholen, namelijk:
- Institutionele regelingen, zoals wetgeving;
- Ideologieën en overtuigingen;
- Activiteit van belangengroepen (stakeholders);
- Invloed van belangrijke personen.
De verschillende lading die deze factoren krijgen bij scholen die krachtig schoolbeleid hebben voor bewegen en sport, in vergelijking met die met minder krachtig beleid, worden in de tabel hieronder weergegeven.
Meer beleid beweging scholen |
Standaard beleid beweging scholen |
Institutionele regels
|
Institutionele regels
|
Ideeën en ideologieën
|
Ideeën en ideologieën
|
Activiteit belangengroepen
|
Activiteit belangengroepen
|
Invloed belangrijke personen
|
Invloed belangrijke personen
|
Factoren die van invloed zijn op het schoolbeleid sport- en beweging (ontleend aan Kustermans, 2012)
Hoe deze factoren in de praktijk meespelen, wordt duidelijk aan de hand van de uitspraken van gesprekspartners, ontleend aan de genoemde onderzoeken.
Institutionele regelingen
“Zo lang de wet niets zegt over het aantal uur, dan zijn wij aan het onderhouden. De kerndoelen zijn zo ruim gesteld, een stuk lopen naar de gymzaal is al goed. Ik vind het belachelijk, alle vakken veel eisen, maar bewegingsonderwijs niet.” – directeur basisschool
Naast wetgeving zijn er andere institutionele omstandigheden die meespelen, zoals de financieringsproblemen bij scholen. De gesprekspartners wijzen op een reeks (stille) bezuinigingen in het primair onderwijs: toenemende kosten voor bijvoorbeeld schoonmaak, afnemende tegemoetkoming voor ‘leerlingen met gewicht’, groei van de groepsgrootte. Er moet dan worden gekeken naar posten om in te snijden, waarbij de ondersteunende taken worden genoemd zoals conciërges, onderwijsondersteuning en vakleerkrachten. De vakleerkracht bewegingsonderwijs wordt daar ook wel onder geschaard. In dit proces van afweging wordt de aanstelling van de vakleerkracht soms heroverwogen.
Ik zou graag een vakleerkracht willen die alle lessen geeft. Maar zolang ik daar de middelen niet voor heb moeten de groepsleerkrachten één keer in de week gym geven. En daarmee loop ik natuurlijk wel een risico. Want niet iedereen is bevoegd. – schoolhoofd
Soms worden voor de financiële lasten inventieve constructies ontwikkeld met andere partijen, zoals in Friesland is gebeurd met een zorgverzekeraar (Heijs, 2014). Het financiële aspect kwam ook naar voor in een peiling die de KVLO in 2013 deed onder haar leden naar bezuinigingen op basisscholen. De respondenten (n=242) gaven aan dat op bijna drie kwart van de scholen werd bezuinigd of daartoe plannen bestonden. De bezuinigingen troffen in ongeveer de helft van de gevallen ook het vakonderwijs. Als aanleiding om te bezuinigen worden verschillende zaken genoemd: het teruglopend leerlingaantal (o.a. door krimp) speelt nogal eens een rol (44%), bezuiniging op subsidie, maar ook financiële beheersproblemen en bij een op de zeven scholen dat directie en schoolbestuur andere prioriteiten stellen. Daarmee komen we op een tweede factor die steeds wordt genoemd.
Overtuiging van het belang van bewegingsonderwijs
Directeuren denken verschillend over dit belang, bijvoorbeeld hoe centraal zij de rol van de school vinden. Heeft die de ‘sleutelmacht’ of spelen andere partijen ook een rol. Een schoolleider geeft hierover het volgende aan:
“(..) oké de absolute basis aan de onderkant waar de inspectie je op afrekent. Platgezegd je taal- en rekenonderwijs. De rest moet ook gebeuren, en goed moet het gebeuren. In die hele kluif zit ook het bewegingsonderwijs.” – directeur basisschool
Rol van stakeholders
Hoewel de mening overheerst dat de macht ligt bij directies en besturen, wordt ook gewezen op de groeiende invloed van andere stakeholders. Zo constateert Overvliet (2013) dat alle respondenten van basisscholen aangeven graag een vakleerkracht aan te willen stellen die les geeft aan de groepen 3 tot en met 8. Toch wordt er niet altijd voor een vakleerkracht gekozen. De mogelijkheid vrije keuzes te maken wordt sterk beperkt door sociale structuren. De rijksoverheid geeft andere belanghebbenden een steeds nadrukkelijker rol bij de invulling van het onderwijsprogramma. Langzaam is daardoor een verschuiving te zien van een monocentrische vorm van sturing naar polycentrische sturing. De institutionele kaders en de invloed van belangengroepen worden belangrijker in de beleidsbepaling ten aanzien van de aanstelling van vakleerkrachten dan de individuele voorkeur van schooldirecteuren en schoolbestuurders. Schooldirecties worstelen met de veelheid van onderwerpen die in dit verband worden aangedragen en die volgens de respondenten veelal zijn gebaseerd op de waan van de dag. Ook wanneer het gaat om sport en bewegen zijn er allerlei redenen waarom dit door stakeholders van belang wordt gevonden, maar staat voor respondenten niet altijd vast dat de school hierin een taak heeft. Tegelijkertijd wordt er een grote druk ervaren om als school goed te scoren op cognitieve vakken.
“Ik word nog steeds bij de inspectie niet afgerekend op de kwaliteit van het bewegingsonderwijs. Dus dat is de realiteit. Ik zou graag willen dat ook de gymles net zo serieus genomen wordt als rekenen en taal en alle cognitieve vakken. Maar zolang dat niet het geval is zeg ik dat het cognitieve stuk echt in orde moet zijn.” – directeur basisschool
Invloed van belangrijke personen
Houlihan en Green wijzen in hun artikel op de invloed van opinionleaders op het beleid, zoals van de premier of de kroonprins. In de uitgevoerde onderzoeken komt deze factor niet zo sterk naar voren, maar wordt er eerder op gewezen dat de directie bij een besluit rekening moet houden met het draagvlak onder leerkrachten. Een schoolleider geeft aan dat de mening van leraren van doorslag is geweest om de vakleerkracht te behouden, ondanks dat deze school moest bezuinigen:
“Dat is nu dus gebeurd, je bespreekt dat in het team dan komen er wel geluiden uit van hooh,.. dat zien wij niet zitten. Dan ga je wel bedenken van dan ga je aan een bestuur vragen of dat kan.” – schoolhoofd
Zoals al naar voren kwam uit het onderzoek van Te Rietstap en Mikx kan het aanwezig zijn van een of enkele enthousiaste (vak)leerkrachten op school ‘het verschil maken’.
“Ik heb wel een hele actieve club mensen in de sectie bewegingsonderwijs, want daar moet je het mee doen. Kijk als je collega’s dat niet aan kunnen dan moet je het ook niet te zwaar aan zetten. Maar het is een club die het vak heel belangrijk vindt, die er echt voor gaan. Ook als er leuke initiatieven zijn dan springen ze er gelijk op in.” – directeur vo
Afrondend: De besluitvorming over de ontwikkeling van het gymonderwijs op scholen is een proces waarin meerdere factoren meespelen. Directies en besturen hakken weliswaar de knoop vaak door, maar zullen daarbij rekening houden met andere stakeholders. Aangezien niet te verwachten valt dat de institutionele regels echt zullen gaan veranderen, zullen impulsen vooral kunnen komen van enthousiaste leerkrachten of combinatiefunctionarissen die warm lopen voor dit vak en anderen op school daarin meetrekken.
Bronnen
- Houlihan, B., Green, M. (2006). The changing status of school sport and physical education: explaining policy change. Sport, Education and Society, 11(1) 73-92
- Te Rietstap, Evelien en Mikx, Mies (2014). Beweegbeleid op school. De directeur maakt het verschil. Lichamelijke Opvoeding 102 (8) 40-41
- Kustermans, S. (2012). Sport- en bewegingsonderwijs: een vak apart, onderzoek naar de factoren die van invloed zijn op de positie en omvang van het sport- en bewegingsonderwijs op middelbare scholen. Utrecht: Universiteit Utrecht, Utrechtse School voor Bestuurs- en Organisatiewetenschap.
- Overvliet, N. (2013). Wat beweegt het basisonderwijs?: een kwalitatief onderzoek naar de aanstelling van vakleerkrachten bewegingsonderwijs in het basisonderwijs. Utrecht: Universiteit Utrecht, Utrechtse School voor Bestuurs- en Organisatiewetenschap.
- Stuij, M., Wisse, E., Mossel, G. van, Lucassen, J.M.H., & Dool, R. van den (2011). School, bewegen en sport: onderzoek naar relaties tussen de school(omgeving) en het beweeg- en sportgedrag van leerlingen. Nieuwegein: Arko Sports Media.
- Heijs, L. (2014). Een vakleerkracht voor bewegingsonderwijs?: de keuzes van schoolleiders voor de leerkracht in het bewegingsonderwijs op basisscholen. Utrecht: Universiteit Utrecht.